Een persoonlijk verslag, geschreven door Piet Waltman
DUBBELDAM, 24 Juli 1945
M.H.,
Op Uw verzoek, een zo uitvoerig mogelijk verslag te geven van de tocht, die wij op 12 Januari 1945 naar bevrijd gebied maakten, wil ik U hierbij gaarne van dienst zijn en dit relaas zo uitvoerig mogelijk beschrijven.
De personen, die met deze tocht meegingen volgen eerst, nl:
Mr. C. D. Boeke, (Thans Ie Luit. M.G. te Tilburg)
François Bakker, woonachtig te Oostburg
Hendrik J. Waltman, gesneuveld op 13 Jan. 1945
Ondergetekende Pieter Waltman, Kromme Zandweg A459d, Dubbeldam.
Op 8 Januari hadden wij het geluk een kleine roeiboot te kunnen kopen aan het kanovlot "Jolly" (Wantij, Dordrecht), maar daar deden zich meteen de eerste moeilijkheden voor. Wij moesten deze boot eerst uit het dikke ijs halen, wat enige uren in beslag nam, daarna moest de boot door het spergebied van de Dordtse Biesbosch gevaren worden, om zodoende op de plaats van afvaart te komen, waar wij haar in het dichte riet zouden verstoppen.
Zoals bekend was, begon dit spergebied reeds bij de brug van Baanhoek, waar een versterkte wachtpost was van de Duitsers, die ons natuurlijk tegen hielden en ons de weg wilde versperren. Na een kort gesprek waarbij wij deze soldaten maar wat wijsmaakten en waarbij wij enkele valse papieren gebruikten mochten wij toch doorvaren als wij dan ook maar beloofden dat wij voor 's-middags 4 uur terug zouden zijn, waarop wij hen geruststelden. Zo kwam onze boot na enig oponthoud toch op de plaats van bestemming. Na alles wat nodig was in orde te hebben gemaakt, konden wij op 11 januari vanuit de Dordrechtse Biesbosch via de Ottersluis, naar het bevrijde gebied vluchten, om zodoende uit de handen van den gehaten vijand te blijven en ons te melden als vrijwilliger bij de geallieerden, zodat wij als het mogelijk was ook nog een handje mee konden helpen bij de bevrijding het Noordelijke deel van ons Vaderland. De eerste tocht mislukte echter, omdat door het lage water de sluis niet ver genoeg open gedrukt werd, wat ons de sluiswachter tenminste vertelde, naderhand vernamen wij van hem, dat het dien avond onbegonnen werk was omdat er Duitsers de wacht hielden in de nabijheid van de sluis,
De volgende dag zouden wij het weer proberen, niettegenstaande de teleurstellingen van die avond, het werd nl. te gevaarlijk nog langer in huis te moeten doorbrengen. Op 12 Januari des avonds half acht gingen wij de boot in met een bonzend hart. Het weer liet zich goed aanzien want het was tamelijk donker, daarbij komt nog dat de Nieuwe Merwede juist ging ebben, zodat wij ook van de stroom geen last zouden hebben. Vol goede moed kwamen wij bij de sluis aan, deze stond echter maar op een kier open, zodat wij er net niet door konden met ons bootje en verplicht waren haar verder open te duwen, wat ons met enige moeite gelukte. Ook met de tweede sluis verliep alles naar wens, maar toen wij in de buitenhaven kwamen, bleek dat deze vol met met drijfijs lag en hier moesten wij heel wat kostbare tijd opofferen om dit te breken en zodoende het open water van de rivier te bereiken. Door voorzichtige informatie hadden wij vernomen, dat vlak bij de plaats waar wij de rivier op moesten, een hoogspanningskabel van de vijand in de rivier verdween en oplettendheid was dus geboden. Inderdaad zag spoedig één van ons de kabel dicht in de buurt van de boot in het water verdwijnen. Ook deze hinderpaal waren wij met succes voorbij gekomen en ons optimisme steeg met de minuut, terwijl we geruisloos verder de rivier af gleden, stil met onze doek omwonden peddels verder roeiend. Soms waren wij de de kant zo dicht genaderd, dat wij de Duitsers, die aan Dordtse en Brabantse kat waren, hoorden praten. Dit was voor ons het teken, dat wij weer meer het midden der rivier op moesten zoeken wat in die donkere nacht niet meeviel, omdat de Nieuwe Merwede vol kribben zit, die het varen in donker zeer belemmeren. Maar we gingen steeds verder vooruit naar het bevrijde gedeelte van ons land, waar geen Duitse laars zich meer zou doen horen en waar je weer rustig zou kunnen denken en praten.
Na enige tijd bijna niets vernomen te hebben, hoorden wij plotseling het geluid van een boot die ons naderde. Spoedig maakten wij, dat wij van richting veranderden om niet gezien of gehoord te worden door den vijand. Elk geluid wat wij hoorden, was een nachtmerrie, al was het maar een vis die in 't water plonste of een zwerm waterhoentjes die wegschoot als ze de boot zag naderen. Om ongeveer half elf werden wij opgeschrikt door een bakenton die plotseling voor onze boot uit het donker te voorschijn kwam. Zo op het eerste moment dachten wij met een drijvende mijn te maken te hebben, doch onze schrik was al weer spoedig voorbij. Kort hierna werd er een lichtkogel afgeschoten en zagen wij land voor ons wat ons deed schrikken, aangezien wij volgens ons kompas aan de noordoever waren gekomen. Het lampje van het kompas was ondertussen ook al kapot gegaan dus moesten wij het bijlichten met een lucifer, wat ook zeer gevaarlijk was. Dit gaf ons geen rustig gevoel, daar het intussen aardedonker was geworden en wij geheel ons gevoel voor richting kwijt waren.
Een half uur later werden wij weer opgeschrikt door lichtkogels die op ons afgeschoten werden en het water in een fantastische lichtzee veranderde. Sommige lichtkogels kwamen zo dicht bij de boot, dat wij duizend angsten uitstonden dat wij gezien zouden worden. Daarbij kwam nog, dat wij niet meer wisten waar de Duitsers zaten, links of rechts van ons, alles was water en nog eens water. Na een korte beraadslaging, besloten wij om de boot maar met de stroom mee te laten drijven, zodat wij vanzelf hij de Moerdijkspoorbrug terecht zouden komen. Na veel angst kwamen wij eindelijk zover, dat de Moerdijkspoorbrug in 't zicht was. Reuze verblijd en met goede moed, pakten wij de roeiriemen en roeiden het Hollands Diep af naar bevrijd gebied, wat nu spoedig in 't oog zou komen. Eerst was ons plan geweest de Amer op te varen en bij Lage Zwaluwe aan land te gaan, maar doordat ons kompas niet meer werkte en we stroom tegen hadden, zouden wij eerst naast de brug aan land gaan om 's morgens met de vloed weer in de boot te gaan en naar de plaats van bestemming te varen. Ook dit zou nog een zeer gewaagd staaltje zijn geweest, aangezien wij dan langs het zo zwaar bewapende eilandje moesten varen, (Jacomien geheten). Hier hadden de Duitsers zich behoorlijk versterkt, en hadden uitkijkposten gemaakt om de "line-crossers" te overvallen.
Zo kwamen wij dan behouden en wel bij het bevrijde gebied aan en zetten om half twaalf de voet aan wal, sleepten met eIkaar de boot uit het water en wensten elkaar geluk met de behouden vaart. Hierna gingen Frans en ik op verkenning uit en zagen een grote schuit liggen, maar toen wij hem bekeken hadden moesten wij er niet veel van hebben, aangezien deze vol granaten lag. Door de goede stemming, die er bij ons toen weer inzat, bespraken wij opgewonden met elkaar, wat de volgende gebeurtenissen nu wel zouden kunnen zijn, want wij zagen geen enkele "Tommy", die wij zeker wel verwacht hadden. Toch behoefden wij niet lang te wachten, want weldra hadden zij ons in de gaten en openden het vuur op ons met enkele mitrailleurs. De kogels floten ons om de oren en een donderend geraas klonk over 't water, lichtspoormunitie zette het gehele toneel in een fantastisch schijnsel en weer hadden wij angst, nu wel in bevrijd gebied, waar wij zoiets zeker niet hadden verwacht. Ook schoten de soldaten naar bezet gebied, als dachten zij dat er Duitsers in aantocht waren of onder aan de brug zaten.
Plat lagen wij alle vier op het strandje en hadden het niets naar ons zin met, deze hartelijke ontvangst. Kort daarop ging ook het water weer aan 't stijgen en moesten wij de boot weer in, aangezien er naar ons vermoedden wel mijnen konden liggen aan de spoordijk,Zodra wij naar de boot gingen, werden wij weer beschoten met mitrailleurs vanuit bevrijd gebied. Deze keer werd onze boot kapot geschoten, zodat van wegvaren helemaal niets meer kon komen. Daarna werden er weer lichtkogels op ons afgeschoten, maar daar wij een witte vlag hadden neergezet, was dit weer spoedig voorbij en hielden zij op met schieten, wat voor ons een hele geruststelling was. Zo hebben wij de gehele nacht aan de kant gezeten, om af te wachten wat er de volgende morgen zou gebeuren, want die soldaten dachten vast, dat wij Duitsers waren.
Intussen was het weer schemer geworden en konden wij dus wat gemakkelijker op verkenning uitgaan. We bonden witte doeken aan onze peddels en onder de roep: "Hallo, four Dutchmen!", gingen wij op stap.Terwijl wij zo op de basaltkeien liepen, zagen wij plotseling een groep soldaten, gewapend met mitrailleurs en andere wapens, die nu gelukkig niet het vuur op ons opende. Zij stonden op de dijk, daar waar de spoordijk de dijk naar Lage Zwaluwe snijdt, dus ongeveer 30 meter van de Moerdijkspoorbrug,Het bleken Belgen en Fransen te zijn. Eerst. riepen zij ons toe, dat wij moesten blijven staan, daarna kwam er echter een soldaat die ons in het Vlaams toeriep, dat wij ons over moesten geven en de spoordijk op moesten komen voor een groene schuur van de Duitsers, die daar nog stond. Natuurlijk deden wij dat direct, daar wij door hun uitnodiging in de veronderstelling waren., dat daar geen landmijnen zouden liggen.
Als eerste liep ondergetekende de dijk op, maar reeds na twee stappen liep ik op een landmijn, die met een ontzettende explosie uit elkaar barstte. Zwaar gewond aan beide benen bleef ik liggen en zag m'n broer Henk ook bloeden uit zijn mond. Deze had hierbij een scherf in zijn longen gekregen, Frans klaagde ook over enkele verwondingen, maar kon nog lopen. Henk zakte kort daarop in elkaar door het vele bloedverlies. Al die tijd, was ik ondanks mijn zware verwon· dingen, nog goed hij mijn positieven en zag mijn vriend Frans op mij toekomen, die mij een schoen van mijn voet wilde doen omdat ik klaagde over mijn rechterbeen, mijn linkerbeen voelde ik in 't geheel niet en dacht vast dat het eraf was. Dit alles speelde zich in enkele minuten af. Intussen had ik al veel bloedverlies, ondanks dat alles voelde ik weinig of geen pijn, wel had ik het ontzettend koud, omdat het behoorlijk aan het vriezen was. Kort nadat het vreselijke ongeluk was gebeurd, had een Belgisch soldaat, Philibert Vuylsteke, die ons het eerste had gezien, zich vrijwillig gemeld bij zijn commandant om ons uit het mijnenveld te halen. De commandant had hem gewaarschuwd het niet te doen en wilde eerst de Canadezen uit het plaatsje Moerdijk laten komen met hun mijndetectors, zodat zij dan eerst een pad zouden maken en ons daarna uit het mijnenveld zouden halen.
De bovengenoemde Belgische soldaat, kon echter niet langer aanzien dat wij daar hulpeloos lagen, en kreeg daarna toestemming ons te helpen, wat hij direct ging doen. Eerst kwam hij de dijk af met een revolver in zijn hand en liep met grote moed dwars door het mijnenveld heen op mij af en ging mij direct verbinden. Toch liet hij mij liggen en zei, dat hij eerst de anderen zou helpen, aangezien hij weinig hoop voor mij had. Zo hielp hij eerst mijn vrienden Dick en Frans uit het mijnenveld, die er goed doorheen kwamen, op de kleine verwondingen na. Daarna ging hij naar mijn broer toe en vroeg hem, of hij nog kon lopen, waarop hij antwoordde, dat het onmogelijk voor hem was. Soldaat Vuylsteke nam daarna mijn broer op zijn rug en droeg hem ± 20 meter door het mijnenveld heen, maar moest toen even uitrusten en liet hem van zijn rug zakken. Kort daarna tilde hij hem weer op en wilde verder gaan om hem zo spoedig mogelijk te laten verbinden, toen met de eerste stap die hij deed en waarbij mijn broer met zijn voet over de grond sleepte, weer een vreselijke explosie weerklonk, waarna beiden zwaar gewond bleven liggen. Bij deze vreselijke explosie sneuvelde Henk, en soldaat Vuylsteke werd zeer zwaar gewond, toch had hij nog de moed om zijn eigen been wat er afgeslagen werd met het koord van zijn revolver af te binden, om zodoende niet dood te bloeden.
Dick werd hierdoor ook nog door een scherf in zijn been getroffen en kon zodoende ook niet meer verder lopen. Ondertussen openden de Duitsers het vuur op ons en schoten soldaat Vuylsteke nog met twee mitrailleurkogels_in zijn borst. Wat er toen alles nog gebeurd is tijdens het gevecht dat hierop volgde, weet ik natuurlijk niet. Wel weet ik, dat een kameraad van soldaat Vuylsteke hem uit het mijnenveld heeft gehaald, en dat ze mij daarna, nadat ik ongeveer 25 nog op de zelfde plaats lag, een touw met grote lus hebben toegeworpen en mij dwars door het mijnenveld heen hebben gesleept.Na enig oponthoud werden wij onder dekking van de soldaten naar de voetbrug gebracht, wij werden gedragen op brancards, terwijl de Duitsers ons nog eens goed onder vuur namen.
Uit dit alles ziet u, hoe heldhaftig soldaat Philibert Vuylsteke gehandeld heeft om zijn eigen leven te wagen door enige Hollanders die in nood verkeerden te hulp te komen. Ook een blijk van waardering voor de andere soldaten, die ons met grote moed de gevaarlijke weg langs het Hollands Diep, (die onafgebroken door de Duitsers beschoten werd) begeleidde.Met pantserauto’s werden wij naar het klooster van Moerdijk gebracht, wat geheel vernield was en werden in de kelders hiervan door de Canadezen verbonden. Met enkele ambulanceauto's werden wij van hieruit naar het St. Ignatius Ziekenhuis te Breda overgebracht.
In het ziekenhuis hebben wij ondanks onze verwondingen nog vele inlichtingen aan de Geallieerden kunnen geven omtrent de Duitse stellingen die op het eiland van Dordrecht waren. Het stoffelijk overschot van Henk werd op 14 .Januari aan de spoordijk begraven.
Aldus mijn belevenissen bij mijn overtocht naar bevrijd gebied.