Oorsprong van de naam

Duidelijk is, dat deze naam verband houdt met wouden en bossen en al in het middelhoogduits (ca. 1150 - ca. 1450) heeft de naam Waltman (niet met d of dubbel-n geschreven) de betekenis van man van het bos of boshoeder (deutsche Sippennamen V. Teil von Josef Karlmann Brechenmacher). Logischerwijze zullen vele mensen, die met bossen te doen hadden en daar woonden de naam Waltman hebben aangenomen. Later in het Hoogduits werd de naam in Waldmann veranderd. Deze familienaam komt dan ook veelvuldig voor, zonder dat verband tussen de verschillende families bestaat.

Zo komt in West-Nederland een vrij uitgebreid geslacht Waltman voor (onder meer de bekende drukkers in Delft). welke tot in lengte van jaren Oostelijk van den Haag woonde, voornamelijk in Zoetermeer, Zegwaard en Moerkappelle. Voor zover bekend is. heeft dit geslacht waarschijnlijk niets te maken met het hier behandelde geslacht, dat zijn oorsprong vindt in het aan Nederland grenzende deel van Duitsland, dat als de Nederrijn bekend staat en wel voornamelijk de streek van Dinslaken (iets ten Noorden van Duisburg en ten Zuiden van Wesel aan de Rijn gelegen, pal ten Oosten van 's-Hertogenbosch en pal ten Zuiden van Enschede).

De stad Dinslaken is zeer oud en werd zelfs vóór het jaar 1000 in een oude oorkonde vermeld als in "Lake iuxta Histincvelde", derhalve de plaats Lake bij Hiesfeld. In 1190 wordt in een oorkonde Antonius de Dynslacken genoemd als beheerder van de burcht, welke oorspronkelijk het eigendom was van het Rijk, ingedeeld bij het Graafschap Kleef. In 1273 en om precies te zijn op Woensdag 2 Augustus werd te Kalkar door Graaf Dietrich van Kleef het stadsrecht van Dincelacken bezegeld en verschillende privilegiën werden aan de stad gegeven. Geheel belangeloos gebeurde dit niet, want de opzet was een beveiliging tegen Keulen te verzekeren!

In 1404 werden de stadsrechten door Hertog Adolf I van Kleef opnieuw bevestigd en de Stad ging een bloeitijd tegemoet. Onder vele nieuwe bewoners bevonden zich vele Hollanders, die zich voornamelijk bezighielden met het droogleggen van de eerste stukken van de bij Dinslaken liggende Bruchländer", d.w.z. veengebieden (vergelijk ook de naam Waldmann genannt am Bruch, die in de afstamming genoemd zal worden).

Dinslaken ligt tussen 2 grote veengebieden ten Noorden en ten Zuiden van de stad. De Averbruch (d.w.z. Obere Bruch) werd na de ontginning de eerste uitbreiding van Dinslaken. Het veengebied was algemeen bezit (in het Hoogduits Allmende genoemd, in het plaatselijke dialect Gemeinheit) d.w.z. een burger was Bruchberechter indien hij in het bezit was van een “Herdstelle", in feite een huis met kookplaats. Onkosten werden uit de Gemeinheitskasse voldaan, in welke kas de jaarlijkse bijdragen kwamen. Zo betaalde in 1849 nog een lid der familie Waldmann 10 Silbergroschen voor “Weidegelder" “und sonstige Benutzung des Averbruchs", alsmede eenzelfde bedrag voor turf-steken.

Jarenlang behoorde de familie tot de gerechtigden (vergelijk b.v. met de Erfgooiers!), b.v. Heinrich & Diedrich Waltmann in 1827. Kort voor zijn dood in 1800 tekende Johann Diederich Waldmann (IV) voor akkoord met een verkaveling (Bruch-Teilung) met een beverige handtekening, die de leeftijd van bijna 80 jaar niet moeilijk doet raden.

In 1443 vinden wij een Engelbert van Nassau als Drost van Dinslaken genoemd. Tot het “Drostenamt'' behoorde in deze tijd vrijwel al het gebied aan de rechter Rijnoever tot aan de tegenwoordige Nederlandse grens. In de Gulik-Kleefse erfopvolgingstrijd (kort na het sluiten in 1609 van het 12-jarig bestand) werd dit gebied door de geallieerde troepen onder bevel van Prins Maurits van Oranje voor de Keurvorst van Brandenburg ingenomen. Spinola rukte echter met zijn Spaanse troepen opnieuw op en nam Dinslaken en Wesel in 1614 wederom in. Tot een treffen met de Hollandse troepen kwam het echter niet, gezien het Bestand.

Na het eindigen van het Bestand trokken Spaanse en Duitse legers over de Veluwe en namen Amersfoort in, dit om Prins Frederik Hendrik het beleg van den Bosch te doen opbreken. Otto van Gendt van Dieden, onderbevelhebber van Frederik Hendrik, nam echter bij verrassing Wesel in, het depot van het leger (Augustus 1629), zodat Spanjaarden en Duitsers terug moesten trekken en de opzet niet slaagde. De Hollanders namen en-passant ook Dinslaken in; bij de gevechten werd waarschijnlijk het oude hoofdgebouw van het slot verwoest. Spoedig vertrokken de Hollanders weer en de stad en omgeving hadden veel te lijden van doortrekkende troepen (30-jarige oorlog).

Na de vrede van Münster werd het land bestuurd door de Keurvorst van Brandenburg, gehuwd met een dochter van Frederik Hendrik. De erfopvolging met de Paltz werd geregeld in 1666 en reeds in 1667 vond een bijzondere huldiging plaats op het slot in Dinslaken. Ter ontginning van bepaalde landstreken (waaronder bij Berlijn en Dinslaken) werden Hollanders (uit de buurt van den Haag) en Friezen gehaald, die als beloning boerderijen kregen. Een 100% theoretische mogelijkheid is dat hierdoor toch relaties zouden bestaan tussen het Hollandse boerengeslacht te Zoetermeer-Zegwaard en het Hiesfelder geslacht. Wel is een opmerkelijk feit, dat in deze tijd uit de buurt van Berlijn wederom een Waltman naar Holland kwam (terugkwam?) en daar de eerste werd van een nieuwe tak (Tiel – Utrecht - den Haag)!

In de tijden van Friedrich Wilhelm I (1713-1740) en diens opvolger Friedrich II tot aan de Franse tijd (1795) werden vele inwoners tot de krijgsdienst gerekruteerd, vaak op gewelddadige wijze...

De vorsten waren dan ook bij de Nederrijners niet populair en dat dit niet eenzijdig was, bleek uit de waarschuwing in het politieke testament van eerstgenoemde, die de bewoners noemde : “intrigant und falsch dabei und saufen wie die Beester, mehr wissen sie nichts”.

Geen wonder, dat vele jongeren zich aan de krijgsdienst onttrokken door te emigreren en zo zien wij Johannes Waltmann (V) in 1780 vertrekken, zijn oom Jan Willem Waltmann (III.2) achterna in gezelschap van zijn buren Frisch en Erwig met vermelding in het officiële register (Historische Tabellen, Berufe. Häuserliste, Einwohnerliste, Tabellen Handwerkbetriebe 1778-1782: Stadt Archiv-Dinslaken G-2) naar Amsterdam.

Het bestuur van de stad bestond uit “burghermester en scepene", gekozen (“den koer doen" of “kiesen") door een 6-tal vertegenwoordigers van de burgers. Als hulp- en uitvoerend-orgaan voor burgemeester en schepenen werd de stadsbode genoemd naast de raadsschrijver, naast een Akzise-mester (accijnsmeester). De naam “bode" is dan ook niet te verwarren met het hedendaagse begrip. Als stadsbode (ook wel “stadtdiner") vinden wij later leden van de familie Waldmann.

Iets oostelijk van Hiesfeld (bij Dinslaken) bevonden zich de uitlopers van het ”Collnische Waldt", een onderdeel van de Galische Heide (naar het plaatsje Gahlen aan de Lippe genoemd), welke zich uitstrekte zuidelijk van de Lippe tot aan de rivier de Irnscher (tegenwoordig gekanaliseerd en bekend als het Rijn-Herne kanaal, aansluitend aan het Dortmund-Ems-Kanaal). Het Collnische Waldt strekte zich uit tot waar tegenwoordig zich de steden Duisburg-Hamborn-Oberhausen-Sterkrade-Bottrop bevinden en wel tot aan Gladbeck. Door dit bos liep een landelijke weg van Hiesfeld naar."Sterckrad", later de Essener Landesstrasse genoemd. Ca. 2,5 km buiten de kom van Hiesfeld kruist de straatweg de spoorlijn Dinslaken-Oberhausen en buigt dan direct links om. Echter rechtuit, de onverharde weg op, daar vond men ca. 150 m. aan de rechterhand een smallere weg, welke uitliep op een pad met daar aan het einde de "Waldmannshof", aan de rand van het zich vroeger hier bevindende Collnische Waldt.

Aan deze “Waldmannshof", een naar schatting uit circa 1650 stammende boerderij waaraan vroeger zeer veel land en bos toebehoorde, dankt de hier behandelde familie Waltman haar naam en derhalve indirect aan het Collnische Waldt!